Noem me bij mijn naam

Noem me bij mijn naam

Deze vijf teksten werden door Johan Maes uitgekozen en door hem van commentaar voorzien en verschenen in het boek ‘Noem me bij mijn naam’ van Marinus van den Berg en Daan Westerink (uitgave van Adveniat, 2016)

 

Tekst 1 Eerste schooldag

Er trippelt een klein meisje door de schoolport, aan de hand van haar mama. Het lijkt wel of ze zweeft. Het is haar allereerste schooldag, maar ze is helemaal niet bang. Ze is in het wit gekleed. Wit bloesje, wit rokje, witte sokjes, witte schoentjes, witte lintjes in haar lange blonde haar. Zelfs haar kleine boekentasje is zo wit, dat het wel lijkt alsof er zonnestralen uit komen. Ze laat haar mama los en rent even tussen de andere kindjes door. Dan gaat ze zitten, midden op het plein, opent haar boekentasje en keert het om. Er komt gouden sterrenstof uit. Meteen is ze omringd door gouden stof, dat vrolijk opdwarrelt in de wind. Ze speelt een poosje met de stofjes, alsof het piepkleine zeepbelletjes zijn. Haar spel zorgt er voor dat er steeds meer sterrenstof komt, ze tovert het tevoorschijn uit het niets. Als ze genoeg sterrenstof heeft, neemt ze het in haar handjes en gaat het over de andere kindjes heen gooien, het meeste over de kindjes die lastig zijn of huilen. Ze neemt haar taak heel ernstig, zoals alleen kleuters hun spel ernstig kunnen nemen.
Als de schoolbel rinkelt, is ze net klaar. Al de kinderen gaan de school binnen, maar het kleine witte meisje gaat niet mee. Zij heeft alles wat er over het leven te leren valt al geleerd… Er trippelt een klein meisje over het schoolplein. Het lijkt wel of ze zweeft, en misschien doet ze dat ook wel, in haar eigen ijle wereld, altijd in de buurt van haar mama. Want alleen mama kan het witte meisje zien.

Commentaar

De eerste schooldag. Deze tekst is geschreven door Veroniek, een jonge mama die haar kindje verloor tijdens de zwangerschap.

Door de gesprekken met Veroniek heb ik voor het eerst beseft hoe intens en ingrijpend het verlies van een kindje kan zijn dat dood geboren wordt. Een kindje sterft, een wee-ouder wordt geboren. Het raakt een vrouw in de diepere lagen van haar wezen en haar zijn, haar rond het moederschap opgebouwde identiteit. Ze is voor altijd veranderd en voor altijd moeder, van een doodgeboren kind.

Het lijkt een droomverhaal. Veroniek wéét dat haar dochtertje dood is, maar toch is er symbolisch een unieke, blijvende verbinding met elkaar. Ze blijft een mama die ook met haar kindje naar school gaat op de eerste schooldag, alsof zij nu ook 3 jaar zou zijn geworden en voor het eerst met alle kinderen naar school mag. Rouwen is vaak een zoektocht naar betekenis van het verlies en van het leven dat verder gaat mét het gemis. In de droom kan haar dochtertje voor de andere kindjes zorg dragen. Zo kan ze ook haar eerste schooldag beleven en krijgt haar dood betekenis. Ook dode kinderen blijven groeien en zich mee ontwikkelen en deel uitmaken van het levensverhaal van ouders in dromen, maar ook in gedeelde verhalen, in gezamenlijke activiteiten, in realisaties, doelen en projecten. De fysieke afwezigheid wordt omgezet in symbolische aanwezigheid, waardoor “zij altijd is waar ik ben”.

 

Tekst 2 Brugs eerbetoon voor Nathan S.

Het was een aangrijpend moment in het Jan Breydelstadion van voetbalclub Brugge. In de elfde minuut pakten de supporters uit met een eerbetoon voor Nathan, een elfjarige fan die in juni overleed na een treinongeval. Er werd ook een spandoek ontrold ter nagedachtenis van de jonge supporter. Wat het nog mooier maakte: de fans van de bezoekende ploeg KV Mechelen deden mee aan de minuut applaus.

(Uit De Standaard, 2015)

Commentaar

Ik heb de 15-jarige broer van Nathan leren kennen en zijn zus en ouders na het afschuwelijke verlies van hun zoon en broertje. Aan de spoorwegovergang, er was al een trein gepasseerd, de slagbomen waren nog open, zijn vriendje aan de overzijde, vlug oversteken denken veel jongetjes van 11 dan, geen besef van de trein die kwam aangeraasd uit de andere richting. Ongeloof, gruwelijke pech, hoe de dood soms een ‘vies vuil kalf’ kan zijn.

Papa en mama zijn ongerust over hun puberzoon van 15 die niet praat over zijn broertje. Misschien moet hij in therapie om er over te leren praten. Beide jongens waren fervente voetbalspelers en supporters van hun favoriete Brugse ploeg. Op een dag las ik dan dit bericht in de krant. Het eerbetoon was georganiseerd door de broer van Nathan, een vurige supporter van zijn broertje. Rouw heeft veel gezichten.

Als het gaat om rouw bij kinderen denken we in de eerste plaats aan het verlies van ouders. We staan er niet altijd bij stil hoe ingrijpend het verlies kan zijn van een broer of zus. Kinderen hebben dan hun eigen rouw, maar nemen ook nog de rouw van hun ouders op zich. Over het algemeen hebben kinderen de veerkracht om met verlies om te gaan, zolang ze gedragen worden door volwassen hechtingsfiguren. Maar bij het verlies van een kind dreigen broers of zussen ook nog hun ouders te verliezen en wordt de wereld een onherbergzame plek. Ook kinderen rouwen verschillend. Sommigen stellen het uit om stil te staan bij het verlies, tot ze eraan toe zijn of wij! De één praat er graag over, de ander zwijgt liever. De één laat kaarsjes branden, draagt broers lievelingstrui, tatoeëert een hartje met wat as op het eigen hart, de ander zoekt op de sociale media naar verhalen over broer of zus.

Of zoals de broer van Nathan, nu elke keer dat een familielid de deur uitgaat, komt afscheid nemen. Hij had geen afscheid genomen van Nathan.

 

Tekst 3 Uit : Brief aan Tim

“De kinderen zijn ook weg. Ik hoor alleen mijn pen. Ik geloof dat dit nu moet, en veel verder kan ik niet denken. Veel positieve verwachtingen had ik toch niet meer. Ik wilde alleen van dingen af, wist alleen wat ik niét meer kon. Tot nu 2001: de totale desintegratie. Alles weg. Geen huis in de bergen meer, geen werk meer, geen man meer, geen plan meer, geen dromen meer. Een dochter van vijftien, een kleine jongen van vierenhalf en een dode zoon van zeventien. Misschien maak ik nog iets van mijn leven, misschien ook niet. What doesn’t kill you, makes you stronger? Ik heb daar grote vragen bij. Het is zo onuitstaanbaar positieverig. Intussen kan het mij niet meer schelen of er leven is na de dood. Ik geloof vast dat ik, als ik zelf doodga, jou zal zien. Ik zal jouw beeld op mij zien wachten, en het geeft niet wat er daarna komt, dat zien we dan wel weer. Ik zal je nog zien, ook nog in mijn dromen. Houd me dan een keer vast. Eenzaamheid is net zo goed een trauma, ik kies ervoor om daarnaar te leven. De mensheid heeft aan mij niet veel verloren. Rust, en alleen zijn, een goed alternatief voor kapotte mensen. Ik heb ontgoocheld, en ben ontgoocheld. Als ik dood ga, zal ik moe zijn: van het verliezen, het proberen en het falen. Ik word veertig jaar, Tim. Ik weet nog dat ik, toen je nog een baby was, uitrekende hoe oud jij en ik zouden zijn in het jaar 2000. Geen moment kwam de gedachte bij me op dat je het niet eens zou halen, 2000. Het magische jaartal van de toekomst en de jeugd, zo leek het toen. Bolle toch, ik heb ooit echt geloofd dat het leven een cadeautje was dat je alleen maar zelf moest uitpakken. Daar ben ik toch van teruggekomen. Zeg nog een keer ‘maar mammie toch’.”

(Uit: Mieke Van Acker. Brieven aan Tim: afscheid van een kind. Lannoo, 2005)

Commentaar

“Wat je niet doodt, maakt je kwetsbaarder”

Mieke, mama van Tim, schreef het boekje ‘Brieven aan Tim: afscheid aan een kind’ vijf jaar na de dood van haar zoon. Tim overleed aan een hersentumor op 17-jarige leeftijd. We zijn nu 16 jaar verder en nog steeds staat de rouw om Tim centraal in haar leven. Tijdens onze gesprekken ontstond het idee om brieven te schrijven aan haar zoon als onderdeel van de rouwverwerking. Het schrijven was ook onderdeel van het zoeken naar zingeving voor haar eigen leven als moeder van een dode zoon. Want er is niet enkel het verlies van een kind op zich, maar we vergeten soms ook de impact van alle andere verliezen die daar uit voortkomen. Door het verlies van haar zoon verloor ze ook haar dochter en haar partner. Ze verloor haar eigenwaarde als moeder en als vrouw. Ze verloor ambitie en zingeving en zelfvertrouwen in haar werk. Ze verloor een groot deel van haar eigen identiteit, haar dromen, verwachtingen, ideeën over zichzelf en de wereld. Het verlies van een kind maakt niet sterk, maar kwetsbaar, een ‘kapotte mens’ zoals ze het schrijnend uitdrukt. Toch word ik ook geraakt door de kracht die spreekt uit haar brieven en vooral de grote liefde die nooit sterft. Rouwen is niet alleen verlies verwerken van een geliefde, het is ook jezelf heruitvinden.

 

Tekst 4 In memoriam

25 jaar zijn heengegaan

‘Als het waar is dat men aan het verdriet went, hoe is het dan mogelijk dat men met het verstrijken van de jaren steeds meer lijdt? (C. Pavese)’

Hierna volgt nog een korte vermelding: Jan, geboren in 1965 en gestorven in 1985

Commentaar

In de krant las ik bijgaand herdenkingsbericht, met een sterk citaat van Pavese dat mij raakt, van ouders van wie de twintigjarige zoon 25 jaar geleden is overleden. Wat opvalt in dit korte bericht is: de naam van de zoon wordt genoemd, de jonge leeftijd waarop hij is overleden, dat het intussen 25 jaar geleden is… Er wordt verwezen naar de maatschappelijke norm dat men aan het verdriet kan of moet wennen én naar de beleving dat het lijden of de rouwpijn alleen maar toeneemt. Een beleving die lijnrecht tegenover die maatschappelijke norm staat. Ook valt op dat de ouders het belangrijk vinden dat het bericht in de krant wordt gepubliceerd en dus publiek wordt gemaakt en door ons wordt gelezen. De ouders gaan met ons in dialoog. Het is een boodschap aan ons, lezers: een geliefde die sterft wordt nooit vergeten, de pijn van het gemis gaat niet over en wordt soms met het verstrijken van de jaren nog sterker gevoeld. Misschien omdat er niemand meer is die nog over hem spreekt en hij als het ware niet meer bestaat. Het is nodig de geliefde te noemen en hem of haar bestaansrecht te geven. Het is nodig dat de pijn én de geliefde nog door iemand worden gezien, geregistreerd, erkend. Dat ook na al die tijd nog verhalen worden verteld voor wie ze wil horen en bewaren. Wat men noemt, bestaat!

 

Tekst 5

“Hijzelf, het kind is dood.
Bijna vat ik de betekenis van de klanken: kind, is dood.
En ik erken daarmee
Dat waarheid in die woorden steekt.
Hij is dood, is dood.
Maar zijn dood is niet dood.
Alleen het breekt mijn hart, mijn schat,
Te denken dat ik –dat het kan-
Dat ik daarvoor woorden heb gevonden.”
(David Grossman, Uit de tijd vallen, 2001.)

Commentaar

David Grossman schrijft dit boekje vijf jaar na de dood van zijn in de oorlog gesneuvelde zoon Uri. Een prachtige poëtische evocatie van de pijn van ouders die een kind verloren hebben, die ‘uit de tijd gevallen is’.
Rouwen is woorden vinden voor onszelf, voor en met elkaar, voor een ingrijpende ervaring die onverwoordbaar is. Toch hebben we woorden nodig, om te horen, te lezen, uit te spreken, in ons te laten resoneren, woorden om lief te hebben of te haten. Woorden kunnen troosten, betekenis geven, helpen (her)ordenen, (her)schikken, begrijpen, verklaren, symboliseren of uitdrukken dat het leven en de dood ongrijpbaar en onverklaarbaar zijn. Dat het leven is wat het is. ‘Dit is het’, meer is er niet. Woorden raken meerdere betekenislagen, als de facetten van een diamant. Door woorden kunnen we ons erkend en herkend voelen in een ervaring die uniek en ingrijpend is. Ze behoeden ons ervoor dat we gek worden. Het feit dat er een woord als ‘ondraaglijk’ bestaat en een ervaring als dusdanig kan benoemen, maakt het misschien meer draaglijk.
Woorden kunnen echter ook kwetsen en verwonden. Rouwen doen we immers altijd in een cultuur, in de taal van onze cultuur. Die bepaalt dus mee hoe we verlies ervaren en hoe we er uitdrukking aan geven. Onze cultuur, onze rouwtaal is heel erg normerend en laat rouwenden weinig ruimte om te rouwen, om te spreken over verlies op een wijze die bij hen past. Onze cultuur is streng voor de rouwende of het slachtoffer van een traumatische
verlieservaring. Er moet steeds gecorrigeerd worden. Het is te lang of te kort, te hevig of te onderkoeld, te veel of te weinig, te zwart of te wit. Het is nooit goed. Maar vooral kan onze cultuur moeilijk met de pijn om die het gevolg is van verlieservaringen of trauma’s. Dit moet zo vlug mogelijk verwerkt worden. Misschien moeten we verlies niet verwerken maar verwerkt verlies ons! Misschien moeten we met woorden eerder ‘eren’ in plaats van corrigeren.